In de lucht zijn de wolken zichtbaar waar ik, na lang kijken, gezichten in begin te herkennen. Boze en vrolijke gezichten die mij aanstaren tot ik mijn ogen afwend en ze tot op de einder laat zakken waar ik een vuurtoren zie. Ik draai het contactsleuteltje van mijn auto, een blauwe Chrevolet, om en rijd er naartoe. De baksteen in het dashboardkastje begint te schuiven als ik het kiezelpad oprijd wat naar de vuurtoren leidt. Als ik de wagen parkeer zie ik dat de tijd waarop een normaal mens zijn eerste kopje koffie gedronken heeft ruimschoots achter me ligt. Ik klop een sigaret uit mijn slof en steek hem aan. Het voelt als een korte vakantie maar ik moet niet vergeten dat ik hier iets te doen heb. Iets heb af te handelen voor ik het een dag kan noemen. Door de wolken, waar de gezichten nu bijna geheel uit verdwenen zijn, begint de zon door te breken. Ik pak er, voor alle zekerheid, een flesje zonnebrand bij. Ik heb geen zin morgen met een verbrande neus rond te lopen.
Twee uur later, laat de mensen maar wachten, komt mijn afspraak opdagen. Hij heeft voor de gelegenheid een blauwe zwemband om zijn middel gedaan. Zeker bang dat ik hem in dit door alles-en-iedereen-verlaten-oord niet zou herkennen. Hij is altijd een beetje mysterieus geweest. Een personage dat zo uit een sketch van Monty Python weggelopen zou kunnen zijn. Ontmoetingen met hem zijn altijd een aparte ervaring. Hij loopt op me af terwijl hij uit zijn broekzak een brief haalt die hij me aanreikt. Al die tijd zeggen we niets tegen elkaar. Ik open de post en vraag, na mij goed van de inhoud vergewist te hebben, een momentje om iets uit mijn auto te halen. Terwijl ik me buk om het dashboardkastje te openen denk ik nog even aan de baksteen die daar in ligt. Ik besluit hem te laten liggen. Vandaag is niet zo'n goede dag. Ik pak de USB-stick en loop terug naar mijn afspraak die op één been is gaan staan. Ik vraag hem naar de reden maar de man volhardt in zijn stilzwijgen en wijst slechts naar het ventiel van zijn zwemband om deze er vervolgens uit te trekken.
Twee uur later, laat de mensen maar wachten, komt mijn afspraak opdagen. Hij heeft voor de gelegenheid een blauwe zwemband om zijn middel gedaan. Zeker bang dat ik hem in dit door alles-en-iedereen-verlaten-oord niet zou herkennen. Hij is altijd een beetje mysterieus geweest. Een personage dat zo uit een sketch van Monty Python weggelopen zou kunnen zijn. Ontmoetingen met hem zijn altijd een aparte ervaring. Hij loopt op me af terwijl hij uit zijn broekzak een brief haalt die hij me aanreikt. Al die tijd zeggen we niets tegen elkaar. Ik open de post en vraag, na mij goed van de inhoud vergewist te hebben, een momentje om iets uit mijn auto te halen. Terwijl ik me buk om het dashboardkastje te openen denk ik nog even aan de baksteen die daar in ligt. Ik besluit hem te laten liggen. Vandaag is niet zo'n goede dag. Ik pak de USB-stick en loop terug naar mijn afspraak die op één been is gaan staan. Ik vraag hem naar de reden maar de man volhardt in zijn stilzwijgen en wijst slechts naar het ventiel van zijn zwemband om deze er vervolgens uit te trekken.