Hoe lang blijft een vulkaan lava uitstoten als ze eenmaal is uitgebarsten? Met een hoofd dat is als een afvalbak, waarin zich de afgelopen jaren het snot en slijm heeft opgestapeld, denk ik aan die vraag nadat een week geleden die afvalbak is omgelazerd. En een onafzienbare hoeveelheid snot er een weg naar buiten heeft gevonden. Drukkend op de oogkassen. Keel, neus en oren dichtmetselend waardoor een normaal contact met de buitenwereld ernstig bemoeilijkt wordt en ik na een aarzelend maar nieuw-begin-met-goede-moed op mijn schreden moest terugkeren en ik een dagje lappenmand aan mijn ziekteverlof heb moeten toevoegen. Het zou nu toch klaar moeten zijn. Dat griep-en snotfest. Het is mooi geweest zo.
Na drie dagen lang mijn dekbed te hebben volgezweet lijkt het erop dat ze hebben gewonnen: de mannetjes van het verzet die de ziekmakers eruit moeten gooien. En gezien mijn moeheid is het lichaam daar nu van aan het bijkomen. Dat de weg naar volledig herstel echter nog niet helemaal is afgelegd blijkt uit het feit dat ik vanochtend bij het oversteken werd ingehaald door een oud vrouwtje met een rollator. Terwijl ik op de fiets zat.
De ziekte weet niet wat ze wil. Ze houdt me wakker en zorgt er tegelijkertijd voor dat ik mijn ogen open niet kan houden. Er is veel werk blijven liggen gisteren. Eens kijken of ik het een paar uurtjes volhoud. Ik kijk er niet naar uit. Naar het wekken van het snot en de blafhoest. Soms is ziek zijn een luxe die je je niet kunt veroorloven.
Er bestaat een grap dat er na carnaval een tweede optocht plaatsvindt: die van de lege portemonnees. Ik zou daar nog een derde aan toe willen voegen: die van Koning Griep en Prins Snot. Ik heb me inmiddels bij hun gevolg gevoegd.
Na een weekend carnaval voelt de verplichting van het werk als een dwangbuis. Graag zou ik nog wat wezenloos voor me uitstaren. Zonder nader plan.
En in ootmoed pijp ik nog eens aan en voel mij God, de oneindigheid zelf. Doelloos zit ik, Gods doel is de doelloosheid. Maar voor geen mensch is het weggelegd dit bij voortduring te beseffen. (Nescio, Titaantjes) Vanavond gehoord van je dood op een uur
Dat de dag haast stilstond van vrede. Maar onder de hemel ontstond een andere tijd Ontplofte het licht en je was verdwenen. Twee keer eerder heb ik het delen van deze regels van Gerrit Kouwenaar via de sociale media gevolgd gezien door een bericht van overlijden in mijn omgeving, een paar dagen later. Je zou bijna iets van gaan denken. Maar het is zoals Stefan Zweig zei nadat hij tot drie keer toe de première van een, speciaal voor de bekendste acteur van dat moment geschreven, toneelstuk niet door zag gaan omdat de acteur in kwestie plotseling overleed. "Als je jong bent geloof je in voorzienigheid, denk je dat het lot je op deze manier iets duidelijk wil maken. Als je ouder bent weet je beter. Dan weet je dat het toeval is." Het bericht van iemands dood is als een zwart gat in de illusie dat alles wat je ziet er is voor altijd zal zijn. Er zit een grens tussen kennis en besef die ik koester omdat de dagen anders zo donker en de zwaartekracht anders zo zwaar wordt.
Het gefluit van de vogel die alvast denkt dat het voorjaar is. Het blad uitgedroogd en bruin dat denkt "Wat duurt die herfst lang". De stapel dozen, beneden in het magazijn, die langzaam en bijna onopgemerkt omver dreigt te vallen. Tot op dat allerlaatste moment, waarop ze de roep van de zwaartekracht niet langer kan weerstaan en met een doffe klap op de betonnen industrievloer terechtkomt. De vogel, het blad en de stapel dozen. En de tijdelijkheid van dit al.
De vrijheid om gedachten zonder nader doel, zonder verplichting bruikbaar te moeten zijn, los te laten in het hoofd. Rondjes te laten rijden als een Märklin-treintje op een zolderbaantje. Dat is zondagochtend.
In de donkere kraters die zich aan de achterkant van de maan bevinden woont een mannetje dat op de maan woont. Dat komt goed uit want op een andere planeet willen ze hem niet hebben. Hij zou er zijn naam van het mannetje dat op de maan woont voor moeten aanpassen en dat wil hij niet. Aan de donkere kant van de maan wordt een groot kasteel gebouwd. Dat is bedoeld als slaapplaats voor het maanmannetje omdat het aan de donkere kant van de maan altijd nacht is. Omdat de zwaartekracht op de maan veel minder is dan op aarde zijn er veel zwaardere stenen nodig om het kasteel te bouwen. Anders zou het kasteel wegvliegen en dat zou zonde van al het werk zijn. Omdat stenen op aarde zwaarder zijn dan op de maan laten de bouwvakkers de stenen van aarde komen. Dat is wel iets meer werk maar het loont de moeite. De kruiwagen van de opzichter heeft het maanmannetje voor de grap eens verwisseld met een jichtballon. Dat is een ballon die zeer doet aan je tenen. Je had het gezicht van de voorman eens moeten zien. Hilarisch. Hij zou het zo weer doen.
|
Een dagelijks opwarmrondje om de gedachtenstroom op gang te brengen RECENT
Mei 2015
SOORT |